SENSORISCHE INFORMATIEVERWERKING (SI)

Eenvoudig gezegd is sensorische informatieverwerking het vermogen om informatie vanuit de wereld om ons heen en vanuit ons eigen lichaam op te nemen, te selecteren en de verschillende stukjes informatie met elkaar te verbinden, zodat wij er op de juiste manier op kunnen reageren. Via de zintuigen (oren, evenwicht, spiergevoel, tastzin, ogen) kunnen wij informatie opnemen.
Het ruggemerg en de hersenen selecteren en verbinden de informatie vanuit de verschillende zintuigen. Bijvoorbeeld als je het stoplicht op groen ziet springen stap je weer op je fiets om door te rijden. Dat een sinaasappel een sinaasappel is en geen oranje bal weet je pas als je hem gezien, betast, geproefd enz. hebt.
De ontwikkeling van de sensorische informatieverwerking begint al tijdens de zwangerschap in de baarmoeder. Een baby in de baarmoeder voelt het vruchtwater om zich heen en voelt de moeder bewegen. Na de geboorte wordt het kind bloot gesteld aan allerlei prikkels via het contact met zijn omgeving, zoals licht, geluid en aanraking.
Deze ontwikkeling van de sensorische informatieverwerking gaat stapje voor stapje in een min of meer voorspelbare volgorde. Om dit proces op gang te brengen en verder te ontwikkelen hebben wij informatie nodig uit onze zintuigen. Deze informatie noemen we sensorische informatie. Tijdens ons hele leven nemen wij voortdurend boodschappen van ons lichaam en omgeving op en we selecteren en verbinden ze met elkaar.
Als de sensorische informatieverwerking (de zintuiglijke informatieverwerking) niet goed verloopt en/of op elkaar afgestemd is kunnen er problemen ontstaan. De problemen zijn vaak verwarrend en onduidelijk. Vergeleken met hun leeftijdsgenootjes doen kinderen met sensorische integratieproblemen sommige dingen even goed of zelfs beter, terwijl andere dingen veel te moeilijk voor hen zijn.
Ze hebben goede ogen en oren maar draaien toch letters om, kunnen verschillende vormen niet uit elkaar houden, sommige woorden niet onderscheiden, of praten minder of slechter dan andere kinderen. Soms hebben ze ook moeite om te kiezen welke hand ze moeten gebruiken en wat dan te doen met de andere hand. Ze verwarren vaak links en rechts, boven en onder, achter en voor. Schoolvaardigheden kunnen moeilijk voor ze zijn, soms zelfs onmogelijk, wanneer traditionele onderwijsmethoden gebruikt worden.
Veel van deze kinderen vertonen problemen in hun motoriek en het plannen van de motoriek, zoals onhandigheid, veel vallen, alles omstoten, slechte coördinatie, slecht evenwicht, moeite met aankleden, slordig eten.
Soms klimmen ze hoog in bomen zonder gevaar te zien of zijn ze juist bang voor kleine hoogtes die ons ongevaarlijk lijken. Enkele kinderen hebben een vreselijke hekel aan bepaalde kleding of merkjes in de nek. Ze kunnen in paniek raken als ze vies worden of schrikken van een vriendelijk bedoelde aanraking, die voor hen aanvoelt als akelig gekriebel of pijn.
Andere dingen die je vaak ziet zijn problemen met aandacht en concentratie, niet stil kunnen blijven zitten, overactief zijn. Daarentegen kunnen zij ook juist te stil, te langzaam, angstig en teruggetrokken zijn. Ook komt koppigheid voor, ongeduldigheid, driftbuien en zelfs agressiviteit. Soms zijn ze snel uit het veld geslagen, overgevoelig voor kritiek en hebben ze weinig zelfvertrouwen.
Gedragingen als koppigheid, agressiviteit en ongeduldigheid zijn vaak reacties op de moeite die het kind moet doen om dingen evengoed als leeftijdsgenoten te kunnen, of te voldoen aan wat er van hem verwacht wordt. Soms zullen veel van deze problemen duidelijk zijn, soms zullen er maar enkele op de voorgrond treden.
Soms zijn ze al duidelijk merkbaar op babyleeftijd, soms worden ze pas opgemerkt wanneer het kind ouder is en naar de lagere school gaat.
Deze problemen komen voor bij kinderen zonder duidelijke lichamelijke of geestelijke handicaps, maar ze kunnen ook deel uitmaken van de al aanwezige handicap.
Andersom hoeven de stoornissen in de sensorische informatieverwerking niet uitsluitend de oorzaak van de problemen te zijn.

HOUDINGSZEKERHEID
Dit is het gevoel van veiligheid en zekerheid wanneer we bewegen in de ruimte en onze positie veranderen in relatie tot de zwaartekracht. Sommige kinderen zijn onzeker of bang als ze de trap op moeten, over een bank moeten lopen, of aan een rekstok hangen. We noemen dat houdings-onzekerheid. Het lijkt een beetje op hoogtevrees.
Door een goede verwerking of integratie van vestibulaire en proprioceptieve informatie, wordt ook gezorgd voor voldoende demping of afremming zodat die vestibulaire informatie niet te sterk overkomt. Dat te sterk overkomen kan bijvoorbeeld het effect hebben, dat je gewone, niet gevaarlijke hoogtes wel als eng ervaart en bang bent om te vallen.
Tijdens de evaluatie bekijken we of het kind al dan niet 'houdingsonzeker' is.

PRAXIS EN MOTORPLANNING

Praxis is het symbool of het idee van een handeling of activiteit. Bijvoorbeeld: een kind bedenkt dat hij een muur wil bouwen. In de ruimte zijn alleen kussens en dozen aanwezig. Bij een goede praxis kan het kind het idee vormen om van de kussens en dozen een muur te bouwen.
Het proces om het idee 'ik wil een muur bouwen', te vormen (conceptualisatie) noemen wij praxis. Het is een cognitief proces net zoals taal en andere processen die zich in een kind ontwikkelen zoals visuele perceptie, aandacht, zelf-regulatie.
Praxis als een 'emerging proces' (doorgaand) wordt in de ontwikkeling van een kind opgebouwd door goede sensorische informatie op te doen, te koppelen en er goede sensomotorische ervaring mee op te krijgen en 'op te slaan' in de hersenen.
Hierdoor kan een kind veel leren over hoe zijn lichaam werkt. De visualisatie (het zien van ) en de anticipatie op hoe een spel kan worden\zou kunnen worden is ook belangrijk.
Het kind kan leren hoe acties een effect hebben op de omgeving. Deze 'oorzaak en effect' ervaringen worden opgeslagen in zijn hersenen voor vergelijking zodat dit gebruikt kan worden in latere of andere situaties of in meer complexe situaties. Dit is hoe een kind leert.
Een andere belangrijke factor in hoe het kind leert om te gaan met zijn wereld is hoe hij activiteiten kan generaliseren. Dit betekent in dit voorbeeld dat hij kan visualiseren hoe een muur gemaakt kan worden van kussen maar ook van andere materialen, bijvoorbeeld een deken.
Het concept, dat hij een muur wil bouwen is nu van hem (geïnternaliseerd) en deze visie kan bij ook verplaatsen naar een andere omgeving. b.v. op de crêche of in oma's huis of met andere materialen.
In de hersenen gebeurt er heel veel, het is niet te zien, maar het is duidelijk als het kind niets doet of als het kind geen activiteiten ontplooit of minder creatief is, of minder nieuwsgierig. Als een kind niet kan fantaseren, of niet weet hoe te spelen of zichzelf niet kan amuseren, dan weten we dat er iets niet gebeurt. Een heel belangrijk deel van praxis is hoe nieuwsgierig en hoe gemotiveerd een kind is om nieuwe ideeën te ontwikkelen.
Motorplannen is het vermogen om een serie onbekende handelingen te organiseren. Het is het proces om een strategie te kiezen. Het plan wordt gebaseerd op ons lichaamsschema dat ons goed geïnformeerd houdt over hoe we ons lichaam kunnen gebruiken.
In het voorbeeld de muur te bouwen, is het plan waar moet het kind de dozen zetten en op welke plaats moet hij de kussens plaatsen, om de muur te maken die hij met z'n praxis bedacht heeft. (Het daadwerkelijk neerzetten van de dozen en het plaatsen van de kussens waarbij kracht, stabiliteit, timing, enz. nodig is, is de uitvoering.)
Een ander voorbeeld is veters strikken. Wanneer een kind voor het eerst zijn veters leert strikken moet het zijn aandacht houden bij zijn vingers en de veters. Deze aandacht is nodig voor het motorplannen. Nadat hij de strik een paar keer met succes 'gemotorplanned' heeft kunnen de hersenen dit handelingsplan laten bezinken en wordt het een vaardigheid. Wanneer zo'n vaardigheid dus eenmaal geleerd is, heb je er geen bewuste aandacht en motorplanning meer bij nodig.
Kijk naar een kind dat een nieuw hinkelspel speelt. Hij besteedt aandacht aan elk moment en kan nergens anders aandacht aan schenken. Als er iets is dat hem afleidt moet hij stoppen met bewegen. Zijn aandacht kan niet bij twee dingen tegelijk zijn. Na een paar keer motorplannen beheerst hij het nieuwe hinkelspel. Hij hoeft niet langer al zijn aandacht bij zijn bewegingen te houden en kan met zijn vriendjes praten terwijl hij hinkelt.